Het kleine leven van Kofi: Uit huis

"We kunnen uw zoon niet langer opvangen. Het is te zwaar." Kofi is een jongen van twintig jaar, verstandelijk is hij twee. Hij is autistisch. Dit blog verscheen eerder op de website 'Het kleine leven van Kofi'.

De telefoon ging. “Wie belt er nog op dit tijdstip?” vroeg ze zich af met een snelle blik op de klok. Het was al over tienen. Ze hield niet van laatbellers. Ze nam op.
“Hallo, je spreekt met Maartje,” de groepsleidster van Kofi’s logeerhuis.
Hij was nu zes en bleef er eens per maand een heel weekend. Dan deden vader en moeder alles wat god verboden had, zoals slapen, héél veel slapen.

“We hebben vanmiddag afdelingsoverleg gehad en waren het er unaniem over eens. We kunnen uw zoon niet langer opvangen. Het is te zwaar. Dat is niet verantwoord, ook niet ten opzichte van andere cliënten. Het gaat per direct in.” De stem van de coördinatrice klonk gedecideerd; tegenspraak niet mogelijk.
“Wat? Maar dat kan toch zomaar niet! Wat moeten we dan?” riep moeder.
“Het spijt me. Maar ons besluit staat vast.”
“Ben je gek geworden? Dit kun je niet zomaar doen! Besef je wel wat dat voor ons betekent?” gilde moeder door de lijn.
Machteloze woede.

 

Goed beschouwd mocht het ook niet verbazen. Een logeerhuis waar alle probleemgevallen rijp en groen bij elkaar waren gestopt. Jong en oud. Hyperactief en verlamd. Vooral die laatste categorie had bedden met prachtig oplichtende knopjes waar je eindeloos op kon drukken. Op en neer gingen de complex meervoudig gehandicapten dan. Kon je er zelf ook lekker even bij gaan liggen. Machtig! vond Kofi.
Allemaal in één kamer. Met twee begeleidsters. Ga er maar aan staan. Het personeelsverloop was enorm. Onderbezetting. Een vicieuze cirkel.

Maar vader en moeder waren ook onderbezet. En overbelast. Zeven jaar zorgen. Voor en na het werk. Dag in dag uit.
’s Morgens had moeder dienst. Twee uur spartelen, duwen, trekken, rondspetterend ontbijt opvegen en wachten op het busje. Dan omkleden, auto in en naar kantoor.

Even stilte op de dames WC. Daar zit ze. Hoofd in de handen. Opgejaagd gevoel. Paniek. Trillen. Yoga. In en uitademen.
Als ze de deur naar het halletje opent, loopt ze een collega tegen het lijf “Hé, hallo, dat businessplan waar je aan werkt. Hoe staat het ermee?”
‘Only the paranoid survive’.
Terwijl het water over haar handen stroomt werpt ze een blik in de spiegel. Een zelfverzekerde, niet meer zo piepjonge vrouw kijkt terug. Helgroene ogen. Glimlach opgeplakt.
Heel heilzaam trouwens, zo’n werkdag ertussenuit. Even een andere rol aannemen. Vooral niet bij haar gevoel komen. Dat kan funest zijn. Gewoon overleven.

’s Middags was vader aan de beurt. Busje, wandelen, uit de gordijnen plukken, rondspetterende rijst. Luiers. Moeder weer thuis. Samen twee kinderen bedklaar maken en dan op de bank ploffen.
“O, het kan niet slapen…..”
En eens per maand een weekend lekker inzakken. Uitslapen. Met zusje spelen. Een strohalm om naar uit te zien.

Exit strohalm. Het had geen enkele zin om nog iets van deze organisatorische puinhoop te verlangen.
En zo begon de zoektocht die leidde tot het beste wat hen was overkomen. Want ze vielen in handen van twee gedecideerde dames die juist met het geld van “Paars Eén” speciaal voor zware gevallen een Intensive Care Unit aan het oprichten waren.
Ze pakten het serieus aan. Dit was niet zomaar logeren. Dit was een aanpak. En ze ontfermden zich ook nog over vader en moeder.

Wanneer je een kind krijgt, reken je op een jaar of twintig.
Moeders van een zwaar geval kunnen daarna de scherven van zichzelf bijeen vegen. Ze hebben met alles wat ze in zich hadden voor hun kind gezorgd. Zich opgeofferd. Om hun liefste maar een van die wonderbaarlijke genezingen te laten zijn waar de media ons eens in de zoveel tijd mee om de oren slaan. Ouders mogen dan misschien niet meer de oorzaak van het defect in hun kleintje zijn, ze worden wel geacht een wonder te laten geschieden.

Het eindigt altijd met een scheiding, moeders als dode vogeltjes, vaders met een nieuwe vlam die gezond kroost kan baren. En de uithuisplaatsing van een kind dat geen bezoek meer krijgt van zijn ouders. Kunnen ze hun falen niet onder ogen zien? Zijn ze uitgeput? Hebben ze het geloof in eigen kunnen verloren? Denken ze dat ze niet meer belangrijk zijn voor hun kind?

De stap om twintig jaar terug te brengen tot zeven is een grote. De dames wisten die stap in kleine porties op te dienen.
“Dit is maar een deeltijd uithuisplaatsing.”
“Je hebt nog een kind om voor te zorgen.”
“Zorg voor een ander begint bij jezelf.”
En de uitsmijter “Er is NU geld voor een intensieve behandeling, je weet nooit hoelang dat beschikbaar blijft.” Urgentie, het ultieme argument, anders blijf je het besluit maar voor je uitschuiven.
Enfin, toen hij zeven werd was het zover. Hij zou drie nachten per week thuis slapen en vier op de groep. De officiële wijziging van zijn woonadres was slechts een formaliteit.
Maar toch. Vader en moeder brachten hem op een maandagochtend naar de nieuwe instelling. Een begeleider verscheen in de deuropening, stak zijn hand uit en zei “Ik ben er nu voor je Kofi.”
Vrolijk dartelde hij de woonkamer in. Met z’n gele linoleumvloer, z’n houten banken en fleurige oranje gordijnen.

Over de auteur
Karin Bokhove, moeder van Kofi, schrijft onder meer het weblog 'Het kleine leven van Kofi'. Deze aflevering verscheen daar in 2013. Karin is lid van de Centrale Cliënten Raad van Amerpoort.

Wij helpen je graag!

Heb je een zorgvraag of wil je meer weten over onze dienstverlening? De consulenten van het Klantbureau staan klaar voor (aanstaande) cliënten, familie of vertegenwoordigers en verwijzers. 

Klantbureau