Het begin van de twijfel

Walter bleef maar slapen en maakte weinig oogcontact. Toen hij pakweg een maand of vier was probeerden we dapper hem een fruithapje te geven. De kleine prins spuugde het direct weer uit en de rillingen liepen over zijn huid toen de lepel zijn mond aanraakte.

Ander lepeltje, ander fruithapje, zelfde resultaat. Dan maar wat extra flesvoeding, want hij wilde sowieso geen borstvoeding. Zo rond een half jaar sliep hij van ieder etmaal gemiddeld 20 uur, en de uurtjes die hij wakker was lag hij stil op zijn rug in de box.

Met alle kracht die hij in zijn kleine handjes had duwde hij zich af als ik hem wilde optillen. Niet aanraken, niet knuffelen en géén kusjes; een hele opgave als je veel van een kind houdt. Toch zou het nog maanden duren voordat er iemand wilde luisteren naar zijn en mijn verhaal.

Het is inmiddels januari 1999 en Walter viert zijn 1e verjaardag. De foto’s liegen er niet om, een bang jongetje dat met rode opgewonden wangen in een loopstoeltje zijn angst zit weg te jammeren. De taart zegt hem niets, de cadeautjes al helemaal niet, de visite druipt verbaasd af bij het zien van zijn angstige gezichtje. Twee maanden later moet zijn zusje naar de kinderarts en als die vraagt hoe het met het broertje gaat zegt ze: “Het is een heel gek broertje, hij doet niks”.

De kinderarts kijkt me aan en vraagt waarom hij Walter nog niet heeft gezien. Ik vertel dat zowel de huisarts en de consultatiebureau arts geen reden zien tot bezorgdheid, hij is gewoon wat traag. In een sneltrein tempo stelt de arts wat vragen. Eet hij goed, staat hij op, is er al taalontwikkeling, zie je wederkerigheid in zijn gedrag, en op al die antwoorden moet ik ontkennend antwoorden. “Ik loop met je mee naar de balie en zie hem volgende week” is het kordate antwoord. In de auto op weg naar huis realiseer ik me dat ik bang ben, heel bang. Met zusje gaat het goed, maar de donkere wolk die boven mijn gezin hangt lijkt ineens zo heel donker en extreem groot.

Krap een week later zitten we in de wachtruimte nerveus te zijn. Als we aan de beurt zijn komt er een fel verzet in me naar boven. Als ik nu weg loop dan is er nog even niks aan de hand, maar de dokter is er al en we gaan mee naar binnen. Hij kijkt Walter indringend aan en op zijn gezicht zie ik twijfels. De kinderarts in zijn beige ribfluwelen broek wil mijn kind opnemen ter observatie, zo snel mogelijk, als het kan. Het wordt een week later.

Samen met Walter ga ik het ziekenhuis in, waar hij is ben ik. Er komt heel wat deskundigheid langs die dagen, de eindconclusie is vernietigend. Er is niets te vinden, helemaal niets! Een mens zou er blij van moeten worden, maar dat zijn we niet. Het is mis in Walters hoofd, heel erg mis. De arts verwijst ons naar een psychiatrische inrichting, daar zullen de mensen Walter bekijken, ons bekijken en dan zal duidelijk worden wat er met hem aan de hand is.

Het duurt nog zeker drie maanden voordat er ruimte is voor een testprogramma. Ondertussen is het ergens eind 1999, Walter is bijna twee jaar. Hij eet geen vast voedsel, hij drinkt met moeite en blijft hangen in baby gedrag. Zijn taalontwikkeling komt niet op gang, hij kan niet zitten en al helemaal niet staan. Als ik hem omhoog houdt trekt hij met een van ellende vertrokken gezichtje zijn benen hoog op. Hij weigert zijn voeten op de grond te zetten. Zijn dagen zijn gevuld met flesjes pap. En in al die onzekerheid wandel ik met hem het hele dorp door én alle polderweggetjes langs terwijl Walter slaapt in zijn wandelwagen.

Hoe het verder ging met Walter leest u in het volgende blog van Ada Hollenberg. 

Over de auteur

Ada Hollenberg is moeder van Walter.
Zij schreef eerder voor Amerbreed. 
Foto: Ineke Oostveen.

 

 

Wij helpen je graag!

Heb je een zorgvraag of wil je meer weten over onze dienstverlening? De consulenten van het Klantbureau staan klaar voor (aanstaande) cliënten, familie of vertegenwoordigers en verwijzers. 

Klantbureau